Marcellus Emants Lof & Blaam
Marcellus Emants Lof & Blaam
Lof & Blaam: Marcellus Emants
1888: Lodewijk van Deyssel, in een bespreking van ‘Juffrouw Lina. Een portret door Marcellus Emants’. In: 'De Nieuwe Gids. Jaargang 4'.
Citaat:
Wat ik in 't algemeen van dezen auteur vind, - een bevinding, die trouwens door anderen ook reeds is uitgesproken - dat is, dat hij de meest artistieke persoonlijkheid is tusschen de schrijvers van den nu laatstelijk geëindigden literairen tijd. Ik vind Emants artistieker dan Vosmaer, artistieker dan Multatuli en artistieker dan Huet. Ik vind in zijn werk dien breeden rustigen, vlijtigen, trouwen ernst, dien ik zoo graag bij schrijvers mag. Ik geloof dat hij van die allen het meest de kunst om de kunst lief had, en heeft, dat hij het minst gauw voldaan over zich zelf was, dat hij krachtiger begeerde en méer woû dan een dier anderen, maar ik vind, dat Emants lang-geen groot bewust proza heeft geschreven.
1894 J.N. van Hall, ‘Grand Théatre. Tooneelgezelschap De Vos en Van Korlaar: Artiest, tooneelspel in 3 bedrijven door Marcellus Emants’. In: 'De Gids. Jaargang 1894'.
Citaat:
De heer Emants heeft, te oordeelen naar de meeste zijner letterkundige producten - de epische gedichten zijn hier van zelf buitengesloten - geen hoogen dunk van zijn natuurgenooten. Hij is blijkbaar van meening dat de wereld in doorsnee bestaat uit een verzameling zwakkelingen, lichtzinnigen, hebzuchtigen, en dat het egoïsme in zijn meest verschillende vormen de maatschappij regeert. Indien dat zijn ervaring is, dan is het zijn recht als schrijver daaraan in zijn scheppingen uiting te geven, maar de wijze waarop hij dat doet zal noodzakelijk bepaald worden door de kunsttak, welke hij voor zijne artistieke productie koos.
1921 E.C. van der Mandele, in een bespreking van ‘Als het getij verloopt ... Blijspel in één bedrijf door Marcellus Emants’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 20'.
Citaat:
Emants is altijd interessant, zijn kunst in zijn wezen eigenlijk onaantastbaar. Zijn kijk op het leven is een zeer eigene, en spreekt zich uit op zijn zeer besliste, felle, meestal zeer rake manier. Hij is niet een emotioneele idealist, maar de scherpe, verstandelijke opmerker, die zich zelden keert naar de zonzijde van het leven, meestal toeft in de sfeer van half donkere tinten, met misschien een enkel lichtflitsje hier, en zware diepe schaduwen daar. Emants heeft altijd den wrangen bijsmaak van ons bestaan scherp doorproefd, daarvan getuigt bijna zijn geheele oeuvre.
1958 Garmt Stuiveling, ‘De oudere generatie en de tussengeneratie omstreeks 1880’. In: 'Een eeuw Nederlandse letteren'.
Citaat:
De enige, die uit kracht van zijn geaardheid maar aanvankelijk zonder het bewust te willen een zekere vernieuwing bracht, is Emants geweest. Helder en analytisch van verstand, scherp van oordeel, diep ontgoocheld in zijn jeugdige romantiek, en door wijsgerige lectuur nog in dit pessimisme bevestigd, was hij reeds als leids student een aristocratisch individualist.
1986 Pierre H. Dubois, ‘Marcellus Emants 1848-1923’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ''t Is vol van schatten hier...' (2 delen).
Citaat:
Dat hij ondanks zijn ontmaskeringsdrang en bij al die scherpte toch geen cerebraal auteur was, maar een dichterlijke gevoeligheid bezat en een zeer verfijnd en subtiel zintuig voor psychologische analyse, bewijst zijn creatieve oeuvre.
[…]
Emants heeft dit inzicht zelf al vroeg en vrijwel gedurende zijn gehele
literaire leven in praktijk gebracht, omdat hij altijd en vóór alles zijn
waarheid zag en wilde uitdrukken. Hij deed dat onverbiddelijk en vanuit een
innerlijke noodzaak, zoals op grond van zijn beschouwingen en zijn
correspondentie onbetwijfelbaar kan worden vastgesteld. Hij ontsnapt daardoor
aan een al te strikte tijdgebondenheid, zoveel te meer waar de zakelijke
soberheid van zijn stijl hem niet al te zeer verbindt aan zijn
bijna-tijdgenoten, de tachtigers, die hem als hun voorloper beschouwden, maar in
wie hij zich slechts zeer ten dele herkende.
Lof & Blaam: 'Inwijding'
1901 ‘Letterkundige kroniek’. In: 'De Gids. Jaargang 1901'.
Citaat:
In Inwijding heb ik Emants teruggevonden met al zijn groote gaven van scherp, koel waarnemen, van geduldig, nuchter gevolgen-trekken, van met fijnen speurzin opsporen van de gedachten der menschen en de geheime roerselen hunner daden, van nauwkeurig noteeren van hun zeggen en doen.
Ditmaal echter voegt zich bij dat alles iets wat men in Emants' vroeger werk niet, of althans niet zoo, aantreft.
Of verbeeld ik het mij, wanneer ik in sommige gedeelten, vooral in het tweede deel van Inwijding, de stem van den anders zoo koelen en onaandoenlijken verteller hoor trillen van lichte aandoening, als leed hij mêe het lijden van de arme Tonia?
1905 Willem Gerard van Nouhuys, ‘Literatuur’. In: Cyriel Buysse, Louis Couperus en Willem Gerard van Nouhuys (red.), 'Groot Nederland. Jaargang 3. Letterkundig Maandschrift voor den Nederlandschen stam'.
Citaat:
Let nu eens op Tonia en Theodoor in het eerste deel van Inwijding, waar het Theodoor tot een marteling wordt dat hij Tonia niet tot de bekentenis van volledige liefde kan brengen, en ga eens verder terug tot het zooveel jaren vroeger geschreven Artiest, waar Gérard Adrikus nooit de volledige zekerheid heeft kunnen krijgen dat Marie Brong van hem hield.
't Is of Emants telkens weer tot de behandeling van dit zelfde thema: de man die verliefd is of liefheeft en de vrouw die, zijn verliefdheid of liefde aanvaardend, tòch weigert hem zekerheid aangaande haar eigen gevoelens te geven.
1916 Gerard van Eckeren, ‘Literatuur en pathologie’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 15'.
Citaat:
Dat intusschen een zoogenaamd ‘onberekenbaar’ karakter, mits niet eenzijdig om zichzelf gebeeld en binnen de grenzen van 't algemeen-menschelijke gehouden, ons meêlevend begrijpen kan wekken, heeft Emants zelf getoond door de creatie van zijn Tonia-figuur in den roman ‘Inwijding’.
1918 Jo van Ammers – Küller, ‘Tooneel-kroniek’. In: 'Onze Eeuw. Jaargang 18'.
Citaat:
Emants grootste kracht is zijn meedoogenlooze eerlijkheid. Daardoor kunnen we de fataliteit aanvaarden, die de menschen, welke hij uitbeeldt, altijd tot datgene stuurt, waarmee zij eigen en anderer ongeluk onafwendbaar voorbereiden. ‘Deugd is inzicht’ leerde Socrates; aan inzicht ontbreekt het de gepaarden uit Emants oeuvre, (Tonia en Theodoor in Inwijding[…]) die nooit elkaar benadeelen met bewusten wil, om toch, gehoorzamend aan den allesoverheerschenden drang hunner persoonlijkheid naar de voltrekking van hun noodlot toe te leven; als een Leitmotiv vinden we in al zijn werk de meedoogenlooze waarheid terug, dat menschen, ook in hun innigste vereeniging, elkaar in den grond van hun wezen ver, vreemd en vijandig blijven.
1976: G.P.M. Knuvelder, ‘Marcellus Emants 1848-1923’. In: 'Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4'.
Citaat:
Emants werkte drie jaar aan Inwijding, een nogal omvangrijk werk, dat hij in 1900 voltooide. Het verscheen in 1901 en vindt ondanks de moeilijke bereikbaarheid ervan lezers en hoge waardering. […] Pierre H. Dubois meent, dat die jaloezie de onbereikbare Theodoor niet als individu, ‘niet als geliefde betreft, maar als vertegenwoordiger van een bepaalde maatschappelijke klasse’. Tonia zou een maatschappelijk erkende ‘mevrouw’ hebben willen worden1. Misschien wel; misschien ook niet. Misschien heeft Emants in Tonia's regelmatig terugkerende jaloezie-uitbarsting wezenlijk het bezitsverlangen van de vrouw willen uitbeelden die de man permanent en volledig wil inkapselen in haar domein, hem maken tot haar ‘kind’ (of slaaf)..