Hendrik Conscience Biografie
Hendrik Conscience geldt als één van de aartsvaders van de Vlaamse Beweging. Zijn beroemde historische roman 'De leeuw van Vlaanderen' uit 1838 is een pleidooi voor de Vlaamse emancipatie. Tegelijkertijd geeft het boek een krachtige impuls aan de ontwikkeling van de jonge Vlaamse literatuur. Conscience heeft door zijn roman en door zijn politieke stellingname grote invloed in het Vlaanderen van zijn tijd. ‘Hij leerde zijn volk lezen’ is de meest gehoorde uitspraak over Hendrik Conscience.
Antwerpen
Hendrik Conscience wordt in 1812 in Antwerpen geboren. Zijn vader is afkomstig uit het Franse Besançon en zijn moeder uit Brecht in de provincie Antwerpen. Thuis wordt Frans gesproken, maar de jonge Conscience zal al gauw kiezen voor het Vlaams. Na zijn schooltijd wordt hij zelf onderwijzer in verschillende plaatsen in België.
De Belgische Opstand
Als in 1830 de Belgische Opstand uitbreekt tegen de Hollandse overheersing, sluit Conscience zich aan bij de rebellen. Hij meldt zich op zijn zeventiende als vrijwilliger. Bij de slag om Leuven raakt hij gewond. Hoewel hij zich met de wapens verzet tegen het Hollandse regime, is hij altijd contacten blijven onderhouden met Nederlandse schrijvers. J.J.A. Gouverneur, die tijdens de opstand onder de Hollandse wapenen dient, dicht later: ‘Conscience! In een en dertig, had/Ik u toen voor den kop geschoten,/Wat was er dan in Brussels stad/Dit jaar veel minder bier gevloten’.
In ’t wonderjaer
Na zijn tijd in het Belgische leger begint Consciences literaire carrière pas echt. In 1837 verschijnt zijn eerste historische roman In ’t wonderjaer. Het boek handelt over de zestiende eeuw, maar het boek kost Conscience meer dan het hem oplevert. Ondertussen komt Hendrik Consciences betrokkenheid bij de Vlaamse emancipatie in een stroomversnelling. Steeds feller hekelt hij de ondergeschoven positie van het Vlaams ten opzichte van het Frans in België.
De leeuw van Vlaanderen
Consciences echte doorbraak volgt bij het verschijnen van De leeuw van Vlaanderen in 1838. Het is één van de invloedrijkste boeken uit de Vlaamse literatuur. De historische roman handelt over de grote overwinning die de Vlamingen boekten op de Fransen bij de Guldensporenslag in 1302 onder leiding van de zoon van de Graaf van Vlaanderen, Robert van Bethune, bijgenaamd ‘de Leeuw van Vlaanderen’.
Vlaamse Beweging
Conscience wekt met zijn romantische ‘Leeuw’ grote geestdrift. Conscience wil met zijn historische roman de inerte Vlamingen tot nieuw verzet tegen de onderdrukking opzwepen. Hij slaagt daar ook goed in. Niet dat de Vlamingen naar het slagveld trekken, maar Consciences politieke stellingname vindt veel navolging. Conscience pleit echter nooit voor het opheffen van België, gelijkberechtiging van de Vlamingen in België is zijn doel.
Ook staat sinds het verschijnen van De leeuw de Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw grotendeels in het teken van de Vlaamse ontvoogding.
Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)
1874 Gentil Antheunis, ‘Mijnen schoonvader Hendrik Conscience’. In: Gentil Antheunis, ‘Uit het hart!’.
Citaat:
'k Ben Vlaamsch van harte, 'k ben Vlaamsch van bloed,
En Vlaamsch wil ik blijven van zin en gemoed,
En naar u trachten, en naar u zien;
Dan denkt gij wellicht, dan zegt gij misschien,
Dan zegt gij vol hoop en het harte blij:
‘Dit is een echte zoon van mij!’
1883 Pol de Mont, ‘Hendrik Conscience. Eene bladzijde uit de Geschiedenis der Vlaamsche beweging’. In: ‘De Gids. Jaargang 1883’.
Citaat:
Alexander Dumas Père had, in 1852 te Brussel verblijvende, een paar werken van Conscience leeren kennen en voor zijn persoonlijk gebruik doen vertolken. In eenen roman dien hij korts daarna in 't licht gaf en Dieu et Diable betitelde, verwerkte hij zelfs, doch niet zonder er in een voorwoord melding van te maken, de ingrijpendste tooneelen uit de Loteling. Nu echter ging, te Parijs, de kat op de koorde. Dumas' vijanden namen deze gelegenheid te baat om den verwaanden schrijver van Monte-Christo in de oogen van het publiek belachelijk te maken, en beschuldigden hem te dien einde, bij hoog en laag, van plagiaat. Wat deed nu Dumas? Il paya, zooals men in het Fransch zegt, d'audace. Den toestand doorgrondende, zooals men van een Parijzer kunstenaar, voor wien het publiek geene geheimen bezit, verwachten kan, stichtte hij een dagblad, en vergastte stoutweg zijne lezers in de eerste nummers van le Mousquetaire, op eene door advocaat van der Plasschen vervaardigde vertaling van de Loteling.
1888 J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, ‘[Hendrik Conscience]’. In: J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, ‘Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde’.
Citaat:
Bij zijne wederkomst te Antwerpen, werd hij daar lid van de rederijkkamer ‘de Olijftak’ en van dan af besteedde hij al zijne krachten om van Fransch rijmelaar, die hij was, nationaal volksschrijver te worden. Echter had hij in zijne literarische loopbaan met den meesten tegenspoed te worstelen. Daar hij geene middelen van bestaan had, bezorgde zijn vriend, de beroemde kunstschilder Gustaaf Wappers, hem eene plaats van vertaler bij het provinciaal bestuur; doch om reden zijner Vlaamschgezindheid, was hij spoedig verplicht van dit ambt af te zien. Uit nood werd hij toen hovenier; maar zijne lettergewrochten verwierven dan reeds zooveel bijval, dat het Wappers, die Bestuurder van Antwerpens Academie werd, gelukte, hem op 6 November 1841 tot zijn griffier te doen benoemen. Ook in dit ambt ontmoette de vaderlandsche schrijver allerlei tegenkantingen.
1912 Ed. Vlietinck, ‘Conscience en de politiek’. In: ‘Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912’.
Citaat:
Dat de vreedzame, vaak dichterlijke Conscience aan politiek heeft gedaan, eens eene candidatuur voor den Antwerpschen gemeenteraad aanvaardde, ja - want daaraan stelt de ‘politicus’ zich bloot - door zijne tegenstrevers om dienswille in de modder werd gesleurd: dat zal voor sommige zijner talrijke bewonderaars, misschien voor velen onder hen, eene verrassing heeten. Zóó verbeelden wij ons immers den schrijver niet van De Arme Edelman, Bavo en Lieveke, Zeemanshuisgezin, De Loteling en zooveel andere gemoedelijke werken, hoe strijdlustig ook de helden zijn van De Leeuw van Vlaanderen. Laten wij ons haasten hier echter bij te voegen dat de politiek slechts een onaanzienlijk deel van Conscience's leven innam.
1912 G. Kalff, ‘Conscience (1812-'83)’. In: G. Kalff, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7’.
Citaat:
Zijn Franschen naam kreeg Conscience van zijn vader, inwoner van Besançon en oud-marinesoldaat van Napoleon; zijn Vlaamsch hart dankte hij aan zijn moeder; zijn eerste ontwikkeling aan Antwerpen en de natuur. Als jongen geniet de kleine Hendrik in den poesjenellen-kelder Doctor Faustus, Ourson en Valentijn, Genoveva; voor zijn ‘speelgeld’ koopt hij Fortunatus beurse, Aymons kinderen, Reinaert en Malegys; die volksboeken hielpen den aanstaanden volksschrijver vormen. In de kluis op ‘den Groenen Hoek’ waar hij met zijn ouders woonde, ontwaakte het gevoel voor de natuur in hem; in den omgang met een daar woonachtig gewezen geestelijke wordt dat gevoel door natuurkennis verdiept, door godsdienstige natuurbeschouwing veredeld.
1912 Karel van de Woestijne, ‘Conscience herdacht’ (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 juli 1912). In: Karel van de Woestijne, ‘Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuur’.
Citaat:
Ik zie menigen Hollandschen lezer sceptisch, misschien eenigszins medelijdend, glimlachen. En ik kan dien glimlach zoo goed begrijpen: ik zelf hou door den band zoo heel erg niet van dergelijke betoogingen, waarvan ik de ijdelheid doorzie; en anderdeels geef ik den Noord-Nederlander bijna gelijk, als zij deze postume hulde aan Conscience-als-schrijver wel wat overdreven achten: hij immers, tijdgenoot van Geertruida Bosboom-Toussaint en Arnout Drost, van Hofdijk en van Lennep, denwelken zulke luidruchtige herdenking vooralsnog niet te beurt viel en vermoedelijk nooit te beurt vallen zal, staat als zuiver letterkundige nogal ver beneden dezen.
1912 Karel van de Woestijne, ‘Conscience nogmaals herdacht’ (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 23 juli 1912). In: Karel van de Woestijne, ‘Verzameld journalistiek werk. Deel 5: Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913’.
Citaat:
Wij vieren den stillen held, wiens heele leven één daad van liefde voor zijn volk was, - hem, die trots de verguizing van onze taal door alles wat als gezag gold, en vóór de keus gesteld: het vaderlijk huis verlaten of de zoo onzekere letterkundige loopbaan, arm als hij was, toch trouw en moedig zijn roeping volgde, omdat hij voelde dat hij een nieuwe schoonheid in zich droeg, en hij nooit een hoogeren plicht kende, dan die schoonheid jaar aan jaar zijn volk te schenken, de klare bronnen van zijn gemoed onuitputtelijk uit te storten, dat allen er zich aan verfrisschen zouden.
1927 Jan te Winkel, ‘Hendrik Conscience en zijne navolgers’. In: Jan te Winkel, ‘De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde . VII: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (2)’ (tweede druk).
Citaat:
Met dezen roman [De leeuw van Vlaenderen] maakte de schrijver zich vele vrienden, maar aanvankelijk ook vele vijanden, vooral onder de Franschgezinde bestuurders zijner vaderstad, die het bovendien niet konden verkroppen, dat hij geijverd had tegen een vrede met Nederland op grond van de 24 artikelen; en daarom moest hij nog eenigen tijd op den achtergrond blijven, in sombere gepeinzen verzonken en met handenarbeid zijn levensonderhoud vindend, tot op het einde van 1839 zijne gloed- en gevoelvolle redevoering bij het graf van Matthias van Bree, den directeur der Antwerpsche kunstacademie, opnieuw de aandacht op hem vestigde. Verschillende tijdelijke posten werden hem nu opgedragen en in 1841 volgde zijne vaste aanstelling als griffier der Antwerpsche kunstacademie naast zijn vriend Wappers, den nieuwen directeur.
1938 Antoon Coolen, ‘Hendrik Conscience, de verteller van zijn volk’. In: ‘De Gemeenschap. Jaargang 14’.
Citaat:
Hendrik Conscience was overgevoelig, maar niet zonder een verwarmende hartelijkheid. Hij was een slecht psycholoog, maar hij verstond het symbool der geschiedenis van Vlaanderen en de ziel van het Vlaamsche volk. Hij schreef slecht proza, maar hij had geen voorbeeld tenzij in de stijlmode zijner dagen, waarvan hij de onhebbelijkheden beter vermeed dan zijn tijdgenooten dit deden. In zijn land was hij een begin. Hij was het begin eener nieuwe Vlaamsche litteratuur. Men aarzelt, nu het honderd keer van hem gezegd is, van hem te verzekeren, dat hij het Vlaamsche volk leerde lezen. Men sta mij de herhaling van dit getuigenis toe, omdat het voor mij onverbrekelijk verbonden is aan mijn eerste kennismaking met hem.
1952 K. ter Laan, ‘[Hendrik Conscience]’. In: K. ter Laan, ‘Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid’ (tweede druk).
Citaar:
Hij was de opvoeder van zijn volk door middel van goede prozawerken, die liepen over het Vlaamse verleden, doch ook over het heden. Hij beeldde in deze laatste de werkelijkheid uit, doch schuwde het realisme, omdat hij de zedelijke en geestelijke ontwikkeling van het volk wilde bevorderen. Schreef meer dan 100 boeken; ‘hij leerde 't Vlaamse volk lezen’.
1954 Anoniem, ‘Conscience 1812-1883’. In: ‘Mededelingen van de Documentatiedienst 1954-1992’.
Citaat:
1881. Onvergelijkelijke, massale hulde te Brussel bij het verschijnen van zijn honderdste boekdeel. De stad Antwerpen richt vóór de huidige Stadsbibliotheek zijn standbeeld op [beeld door Frans Joris]. 16 juli: erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. 23 juli: Doctor honoris causa van de universiteit te Leuven.
1964 Jean Weisgerber, ‘De oorsprong van de moderne roman in Vlaanderen en zijn ontwikkeling van 1837 tot 1927’. In: Jean Weisgerber, ‘Aspecten van de Vlaamse roman, 1927-1960’.
Citaat:
Als Conscience in 1881 zijn loopbaan samenvat erkent hij dat hij de schoonheid vrijwillig heeft opgeofferd aan de noodzaak het publiek voor te lichten. De letterkunde van deze tijd is dan ook eerder een middel tot beschaving dan een uiting ervan. Het verlangen om een onwetend en futloos volk weer te doen opleven door zijn taal weer tot bloei te brengen en het te herinneren aan zijn glorierijke verleden - een typisch romantisch streven - dat verlangen laat voor esthetische bekommernissen geen ruimte over. Het bepaalt de keuze van de onderwerpen (de verheerlijking van de Middeleeuwen en van de Geuzentijd), de hartstochtelijke toon en de oppervlakkige psychologie van de werken. Maar de taak die de schrijvers zichzelf hebben opgelegd beperkt zich niet tot dit ene nationale aspect: naast burgerdeugd moet ook moreel besef worden aangekweekt en bovendien is het nodig geestelijke ontwikkeling te brengen en - vaak zelfs - op misstanden te wijzen.
1969 B.F. van Vlierden, ‘Een wonderlijk gebeuren’. In: B.F. van Vlierden, ‘Van In 't wonderjaer tot de Verwondering’.
Citaat:
Bij een auteur als Conscience komt het plattelandse neer op landelijkheid: het leven krijgt uit zichzelf, in alle bescheidenheid, een eigen betovering. Werkelijkheid is nog geen realiteit geworden, maar behoudt een geïdealiseerde gestalte. De idealistische dagdroom van Rousseau is voor Conscience nog oorspronkelijke, leefbare werkelijkheid. Zijn werkelijkheid is nog niet onttoverd, heeft nog niet haar luister als werkelijkheid verloren om grauwe aldag te worden. Dit is nu helemaal niet in strijd met zijn intentie om de ‘werkelijkheid’ te schilderen, het is er de vanzelfsprekende vorm van.
1985 G. Degroote, ‘Conscience, Hendrik’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.
Citaat:
Met de uitzonderlijke creatieve energie van de geboren kunstenaar heeft hij, toen de Nederlandstalige cultuur in België tot een dieptepunt was gedaald, een lezend publiek geschapen. Hij trachtte het tot nationale bewustwording en geloof in de schoonheid van het leven op te wekken. Psychisch lijkt hem een zeldzame verbinding van gevoel en verbeelding, neiging tot idealisering en zin voor nuchtere realiteit te karakteriseren. In België heeft geen schrijver als hij zovele romantische thema's en motieven behandeld. Hij was tevens een bezield redenaar, waarvan de echo's in bijv. Jacob van Artevelde doorklinken. Bepaalde redevoeringen heeft hij trouwens gebundeld.
1997 Ludo Simons, ‘“Hij leerde zijn volk lezen”. Conscience: een groot schrijver of een mythe?’ In: Karel Wauters (red.), ‘Verhalen voor Vlaanderen. Aspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vijftien lezingen’.
Citaat:
In tegenstelling tot de springlevende Gezelle, wiens werk door elke generatie opnieuw wordt ontdekt als een wonder van taalscheppend vermogen, lijkt Conscience een monument uit het verleden, dat nauwelijks andere zorg dan conservering behoeft. Men erkent grif zijn kwaliteiten: de epische adem, de meeslepende gloed, de scenische kracht van zijn historische romans; de brede dichterlijkheid, de gemoedswarmte, de natuurliefde, de milde hartelijkheid van zijn heidevertellingen. Maar men kent ook zijn gebreken: de naïeve tendens, de opgeblazen stijl, de kromme taal, de bloedarmoedige psychologie, de overdadige sentimentaliteit, het pathos. Daar staat tegenover dat hij inderdáád de beste Vlaamse prozaschrijver van zijn tijd was, die ook in het Europese literaire landschap meetelde en alleen al daarom nadere aandacht waard is. Buiten kijf staat bovendien de verdienste dat Conscience door zijn geschriften en door zijn optreden in het publieke leven daden heeft gesteld die de geschiedenis van zijn volk in beslissende mate hebben beïnvloed.
1998 Erik Spinoy, ‘De samenwerking van Hendrik Conscience en Octave Delepierre. Het literaire systeem in België (1830-1840)’. In: ‘Spiegel der Letteren. Jaargang 30’.
Citaat:
Met name de intelligentsia is [in Vlaanderen in de jaren na de Belgische onafhankelijkheid] ook werkelijk tweetalig. Conscience is er een voorbeeld van, en uit zijn geval blijkt meteen hoe die intelligentsia tweetalig is. De cultuurtaal van wie tot die groep behoort is, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, het Frans. Dat geldt ook voor Conscience, die trouwens tot het eind van zijn leven overwegend in het Frans zou blijven denken. Hij sprak en schreef Frans waar de toenmalige verhoudingen dat vereisten, m.n. in het nationale politieke en culturele leven en voor de omgang met mensen van stand. Voor al die gevallen kwam het Nederlands in België gewoon niet in aanmerking.